Lichtplan productiehallen

Net als bij magazijnen dient de verlichting bij te dragen aan een veilige werkomgeving. Daarnaast kan verlichting bijdragen aan het terugdringen van kosten t.g.v. gemaakte fouten en kan het welbevinden van medewerkers verbeteren. De gemiddelde verlichtingssterkte op het werkvlak is een essentiële factor, maar niet de enige.

De NEN EN-12464-1:2011 geeft aan hoe productiehallen vanuit het functionele standpunt verlicht dienen te worden. Omdat er veel verschillende industriële processen zijn, gelden dan ook heel verschillende aanbevelingen. De tabellen 5.1 tot en met 5.25 geven voor zeer uiteenlopend processen en ruimten aan wat er dient te worden ontworpen.

Daarbij wordt gekeken naar de fijnheid van details die medewerker moet waarnemen en of dit langdurig moet of niet. Ook de snelheid van processen bepalen hoeveel licht nodig is. De vuistregel is:

  • Hoe fijner de waar te nemen details, hoe hoger de verlichtingssterkte
  • Hoe sneller de waar te nemen processen, hoe hoger de verlichtingssterkte

Een hal voor spuitgietmachines vraagt 300 lux, maar de visuele inspectie van het lakwerk van een auto vraagt 1.000 lux. De verschillen zijn groot. Naast het niveau zijn zaken als gelijkmatigheid en schaduwwerking erg belangrijk. Ook het stroboscopisch effect dat verlichting kan veroorzaken in combinatie met draaiende delen van machines is erg belangrijk voor de veiligheid.

LED verlichting die gedimd wordt, kan een dergelijk stroboscopisch effect veroorzaken en dient dus met zorg vooraf bestudeerd te worden. Ook industriestralers met een zgn. conventionele ballast zijn een punt van aandacht wat dit betreft. Twee factoren zijn van belang:

  • De snelheid waarmee machinedelen bewegen
  • De frequentie waarop de verlichting werkt.

De combinatie van die twee bepaald het optreden van het stroboscopisch effect. Moderne T5 fluorescentiebuizen zullen niet gauw last hebben van dit effect. LED lichtbronnen dus wel, zeker als ze gedimd worden.

Verder is de mate van verblinding die de armaturen veroorzaken belangrijk. Die wordt uitgedrukt met de UGR. Waar het niet zo kritisch is, zal de norm waarden als 22, 25 of zelfs 28. De strengste waarde die specificeert wordt is 16. Kantoren vragen meestal een UGR van 19 of lager. De verblinding is afhankelijk van de achtergrond helderheid van de armaturen, de helderheid van de armaturen zelf en het standpunt van de waarnemer in de ruimte. Als bekend is waar de werkplekken komen en waar de armaturen gemonteerd worden, kan de UGR berekend worden. Anders kan er een algemene UGR berekend worden.

De kleurtemperatuur van de verlichting zal vaak 3.000K (warm-wit) of 4.000K (neutraal-wit). In sommige toepassing is norm-licht nodig van 5.000 K of 6.500K in combinatie met een hoge kleurweergaveindex (Ra>90 of soms Ra>95). Denk aan kleurbeoordeling.

De keuze tussen 3.000K of 4.000K is voor een deel ook een keuze van smaak. Alleen als het proces een specifieke kleurtemperatuur vraagt, mag smaak niet meetellen in de keuze.

In sommige gevallen kan ervoor gekozen worden een lagere algemene verlichtingssterkte te maken en die aan te vullen met lokaal werklicht. Dat is alleen toegestaan indien de omgeving niet te veel verschilt met de verlichtingssterkte in het werkvlak. Dit om vermoeidheid te voorkomen, doordat het oog zich steeds aanpassen moet aan een hoge helderheid in het werkvlak en een lage erom heen. De NEN EN-12464-1:2011 geeft hiervoor goede richtlijnen.

Voor het ontwerpen van een goede lichtinstallatie kunt daarom beter vooraf deskundige hulp in roepen. Daardoor voorkomt u dat u in discussies komt, waar u liever helemaal niet bezig wil zijn en die ook niet nodig zijn.