Werking fluorescentielampen

De spaarlamp, de compact fluorescentie buis en de fluorescentiebuis zijn voorbeelden van lagedruk kwik lampen. Het licht opwekkingsproces is niet gebaseerd op temperatuur, maar op het “bombarderen” van atomen in een gas met elektronen.

Een dergelijke lamp bestaat uit een glazen buis, voorzien van een voor de toepassing geschikte gasvulling en een kathode (-) en anode (+). Dit zijn gloeidraden die aan de min resp. de plus zijn aangesloten. Op het moment dat er een spanning aangelegd wordt, zullen elektronen van de kathode naar de anode worden geschoten. Onderweg botsen die elektronen tegen atomen van het gas. Op het moment dat dit gebeurd zal het ultraviolette straling (UV) afgeven.

Daar hebben we niets aan als lichtbron. Daarom zijn fluorescentie lampen voorzien van fluorescentiepoeders. Die zetten de UV-straling om in zichtbaar licht dat voor ons bruikbaar is.

Om het proces te starten is een zeer hoge spanning nodig, ca. 10.000 Volt. Dat is onpraktisch. Om die spanning naar werkbare niveaus terug te brengen, wordt een zgn. emitterpasta op de kathode en anode aangebracht. Op het moment dat de die pasta verbruikt is zal de lamp niet meer opstarten. De meeste longlife buizen die te koop zijn, hebben gewoon een hele dikke laag emitterpasta.

Een spaarlamp of (compact) fluorescentiebuis heeft altijd een zgn. voorschakelapparaat (VSA of ook wel ballast) nodig voor een goede werking. Zonder het VSA, zou de buis vrijwel direct na inschakelen kapot gaan. Dat komt omdat het gas zijn elektrische weerstand verliest. Bij een spaarlamp is dit VSA in de lampvoet verwerkt. Bij de (compact)fluorescentiebuis is dit een apart apparaat dat meestal in de armatuur is gebouwd, maar ook vaak in een aparte behuizing is ondergebracht.

Een VSA was vroeger voornamelijk een spoel, maar tegenwoordig zijn het elektronische schakelingen. Het voordeel is dat die laatste 10% tot 15% minder energie verbruiken en de levensduur van de kunnen verlengen door het voorverwarmen van de kathode en anode.